Leeswijzer: Het I·V·O-model gebruikt symbolen, operatoren en formules — maar niet om iets door te rekenen. De formules zijn conceptueel, niet numeriek. Dit is een structurele taal, geen wiskundige theorie. Ze beschrijven relaties tussen fenomenen die wel observeerbaar zijn, maar niet kwantificeerbaar. Lees meer →
De vier elementen van ervaring
I — De Lens
I is de waarnemer: het bewustzijn dat kijkt. Zoals een lens bepaalt scherpte, perspectief en focus, zo bepaalt I wat gezien wordt en hoe. In de vormtaal is dit de verticale lijn – het referentiepunt dat niet beweegt: ik, het bewustzijn dat waarneemt.
Voorbeeld: Jij die opmerkt dat je adem hoog zit tijdens een gesprek.
V — De Lichtbundel
V is niet zomaar een richting — het is een spectrum. Zoals een lichtbundel smal of breed kan zijn, intens of diffuus, zo varieert V in focus, intensiteit en kleur. Een coherente bundel (zoals een laser) geeft helderheid en flow. Een verspreide bundel geeft ruis en verwarring. V draagt intentie, keuze en de kwaliteit van innerlijke beweging.
Voorbeeld: Het gesprek kantelt ineens van spanning naar openheid.
O — De Ruimte
O is het veld waarin licht zich verspreidt: de ruimte die bepaalt hoe de bundel buigt, breekt, wordt teruggekaatst of absorbeert. Het staat voor context, potentie en resonantie — de bedding waarin I en V kunnen samenwerken.
Voorbeeld: De sfeer in de kamer voelt eerst "dicht" en wordt dan ruimer en lichter.
M — Het Oppervlak
M (manifestatie) is waar licht zichtbaar wordt: het oppervlak waarop patroon ontstaat. Dit is materie, lichaam, gedrag, gebeurtenis — de plek waar bewustzijnsdynamiek (I·V·O) tastbare vorm krijgt.
Voorbeeld: Iemand ontspant in de schouders, zegt "oh, nu snap ik het", en gaat anders zitten.
Samen vormen I, V, O en M de processtroom van ervaring. De formule is geen vermenigvuldiging, maar een beweging: waarnemer → richting → veld → manifestatie = ervaring.
De processtroom van ervaring
E = I · V · O · M
Ervaring (E) is het resultaat van een stroom, geen berekening. De formule beschrijft een procesvolgorde:
- I (waarnemer) kijkt
- → V (lichtbundel) richt
- → O (veld) reageert
- → M (manifestatie) vormt
- = E (ervaring) verschijnt
De oude formule E = M × (I · V · O) suggereerde dat materie bewustzijn vermenigvuldigt —
alsof stof de primaire factor is. Maar dit model werkt precies andersom:
bewustzijn ordent materie, niet omgekeerd.
De nieuwe volgorde I · V · O · M is fenomenologisch zuiver: het volgt de ervaring zoals die zich ontvouwt. Bewustzijn → richting → veld → manifestatie → ervaring.
Voorbeeld: Je loopt het gesprek uit met een gevoel van opluchting en helderheid — dat is E, de totale ervaring van het hele proces.
Coherentie & Decoherentie
We maken onderscheid tussen een afgestemde, coherente variant en een gespannen variant van I, V en O. Hierbij staat:
- r = resonantie (afgestemd, in fase)
- s = spanning (onder druk, uit fase)
C = Ir · Vr · Or
C (coherentie) beschrijft hoe goed waarnemer, richting en veld op elkaar zijn afgestemd. Hoe hoger C, hoe meer flow, helderheid en draagkracht in de ervaring.
Voorbeeld: Je voelt: "we zijn samen met hetzelfde bezig", het gesprek stroomt en kost weinig moeite.
D = Is · Vs · Os
D (decoherentie) beschrijft de spanningsvariant: waar I, V en O uit fase raken en de samenhang wegvalt. Hier ontstaan ruis, frictie en ontregeling.
Voorbeeld: Jij wil verbinden, maar de ander sluit af, de sfeer wordt stroef en er ontstaat misverstand.
Ont = 1 / C
Ontregeling (Ont) neemt toe naarmate coherentie afneemt: hoe lager C, hoe instabieler de ervaring.
Waarnemer, aandacht & veld
ΔO = f(I)
Het waarnemer-effect: een verandering in het veld (ΔO) is een functie van I. Bewustzijn is geen passieve toeschouwer, maar beïnvloedt het veld waarin het kijkt.
Voorbeeld: Alleen al doordat jij rustiger gaat ademen, wordt het gesprek zachter en opener.
A = I → O
A (aandacht) is I dat zich gericht naar O beweegt. De pijl (→) geeft aan dat de waarnemer het veld raakt met gerichte aandacht – en daarmee ervaring inkleurt.
Voorbeeld: Je voelt irritatie, maar kiest om echt te luisteren naar de ander; daardoor verandert de sfeer tussen jullie.
Veldruimte, spanning & vrijheid
Φ = O / spanning
Φ (veldruimte) is de effectieve ruimte van mogelijkheden. Hoe lager de spanning in het systeem, hoe groter de beschikbare veldruimte voor nieuwe ervaring.
Voorbeeld: In een ontspannen teamoverleg is er plek voor nieuwe ideeën; in een ruzie voelt alles vast en krap.
Bd = (I · O) / ruis
Bd (bewustzijnsdichtheid) geeft aan hoeveel bewustzijn (I·O) per eenheid ruis beschikbaar is. Meer ruis verlaagt de effectieve dichtheid van bewustzijn in de ervaring.
Verstrengeling & relatie
Ent = (I₁ × I₂) · Os
Ent (verstrengeling) beschrijft de koppeling tussen twee waarnemers I₁ en I₂ binnen één gedeeld veld. Os is hier de spanningstoestand van het gedeelde veld — de context waarin beide waarnemers zich bevinden. Verstrengeling verklaart waarom ervaringen van verschillende mensen elkaar kunnen beïnvloeden, zelfs zonder directe fysieke interactie.
Voorbeeld: Jij wordt boos, de ander wordt direct defensief, jullie schieten samen in een bekend patroon.
Flow & stabiliteit van ervaring
Flow = Ir · Vr · Or – spanning
Flow ontstaat wanneer de coherente component (Ir, Vr, Or) groter is dan de aanwezige spanning. Je ervaart dan moeiteloosheid, creativiteit en tijdloosheid in wat je doet. Dit is een conceptuele relatie, geen numerieke berekening.
Voorbeeld: Er is wel druk (tijd, moeilijke inhoud), maar toch voelt het moeiteloos en creatief.
Se = M / (I · V)
Se (stabiliteit van ervaring) geeft aan hoe lang een ervaring in het systeem blijft hangen. Hoe meer materiële inbedding (M) ten opzichte van I en V, hoe stabieler en langduriger de ervaring zich vastzet. O staat hier impliciet in M — situaties met hoge materiële inbedding hebben meestal een stabiele veldconfiguratie.
Voorbeeld: Een heftige ruzie met veel concrete gevolgen (woorden, beslissingen, lichaamsspanning) kan dagen blijven naslingeren, ook als je later "in je hoofd" al verder bent.
I · V · O · M — Bewustzijnsstructuur als processtroom